Translations for „Autotür“ in the Dutch » German Dictionary

(Go to German » Dutch)

au·teur <auteur|s> [ɑutør, otør] N m

auteur

Autor m

auteur (als beroep)

Schriftsteller m

auteur (van een werk)

Verfasser m

auteur jur.

Urheber m

au·to·bus <autobus|sen> [ɑutobʏs, otobʏs] N m

autobus

Autobus m

autobus

Omnibus m

autobus

Bus m

au·to·merk <automerk|en> [ɑutomɛrk, otomɛrk] N nt

automerk

Automarke f

au·to·park <autopark|en> [ɑutopɑrk, otopɑrk] N nt

autopark

Wagenpark m

autopark (van een gemeente) mil.

Fuhrpark m

au·to·bio¹ <autobio|'s> [ɑutobijo, otobijo] N f

autobio

Autobiografie f

au·to·ped <autoped|s> [ɑutopɛt] N m

autoped

Roller m

au·to <auto|'s> [ɑuto, oto] N m

auto

Auto nt

auto

Wagen m

de tweede auto

der Zweitwagen

de tweedehands auto

der Gebrauchtwagen

de auto van de zaak

das Geschäftsauto

een (klein) autootje

ein Klein(st)wagen

au·di·tor <auditoren, auditor|s> [ɑuditɔr, ɔːdɪtər] N m

auditor

Auditor m