Dutch » German

mijn·streek <mijn|streken> [mɛinstrek] N f

wijn·streek <wijn|streken> [wɛinstrek] N f

be·reik [bərɛik] N nt geen pl

1. bereik (bestreken gebied):

2. bereik (meet-, frequentiegebied):

min·streel <min|strelen> [mɪnstrel] N m

aan·stre·pen <streepte aan, h. aangestreept> [anstrepə(n)] VB trans

flits·trein <flitstrein|en> [flɪtstrɛɪn] N m

len·den·streek N f

lendenstreek → lende

See also lende

len·de <lende|n, lende|nen> [lɛndə] N f

1. lende (deel van de rug):

Lende f

2. lende:

Lende f

Choose your language Deutsch | English | Español | Italiano | Polski