Translations for „Brandstelle“ in the Dutch » German Dictionary

(Go to German » Dutch)

brand·stof <brandstof|fen> [brɑntstɔf] N f

1. brandstof (ter verwarming; voor (kern)energie):

brandstof

Brennstoff m

2. brandstof (ter aandrijving van motoren):

brandstof

Kraftstoff m

brandstof

Treibstoff m

een auto van brandstof voorzien

ein Auto auftanken

3. brandstof fig:

brandstof

Zündstoff m

brand·sta·pel <brandstapel|s> [brɑntstapəl] N m

brandstapel

Scheiterhaufen m

brand·ne·tel <brandnetel|s> [brɑntnetəl] N f

brandnetel

Brennnessel f

brand·stich·ten [brɑntstɪxtə(n)] VB alleen inf.

brandstichten

Brand stiften

brandstichten

Feuer legen

brand·stich·ter <brandstichter|s> [brɑntstɪxtər] N m

brandstichter

Brandstifter m

brand·slang <brandslang|en> [brɑntslɑŋ] N f

brandslang

Feuerwehrschlauch m

brand·schoon [brɑntsxon] ADJ

1. brandschoon:

brandschoon (geheel schoon)

blitzsauber

brandschoon (woning, hard materiaal)

blitzblank

2. brandschoon (op wie, waarop niets aan te merken is):

brandschoon

makellos

brand·weer [brɑntwer] N f geen pl

brandweer

Feuerwehr f

brand·zalf <brand|zalven> [brɑntsɑlf] N f

brandzalf

Brandsalbe f

bran·de·rig [brɑndərəx] ADJ

1. branderig (aan brand doend denken):

branderig

brandig

2. branderig (bijtend):

branderig

beißend

het branderig gevoel in de maag

das Sodbrennen

3. branderig (ontsteking vertonend):

branderig

brandig

branderige ogen

brennende(n) Augen pl

brand·schat·ten <brandschatte, h. gebrandschat> [brɑntsxɑtə(n)] VB trans

brandschatten

brandschatzen

brand·sticht·ster N f

brandstichtster feminine form of brandstichter

See also brandstichter

brand·stich·ter <brandstichter|s> [brɑntstɪxtər] N m

brandstichter

Brandstifter m