Translations for „Gerichtsdiener“ in the Dutch » German Dictionary

(Go to German » Dutch)

ge·richt·heid <gericht|heden> [ɣərɪxthɛɪt] N f

1. gerichtheid (oogmerk, intentie):

gerichtheid

Ausrichtung f

gerichtheid

Ausgerichtetsein nt

2. gerichtheid (geaardheid, neiging):

gerichtheid

Veranlagung f

gerichtheid

Neigung f

klein·ver·die·ner <kleinverdiener|s> [klɛɪnvərdinər] N m

kleinverdiener

Kleinverdiener m

ge·rit·sel [ɣərɪtsəl] N nt geen pl (geluid)

geritsel

Rascheln nt

ge·richt² [ɣərɪxt] ADJ

1. gericht (richting gegeven door te mikken):

gericht

gezielt

gericht

(aus)gerichtet auf +acc

een sociaal gerichte instelling

eine sozial ausgerichtete Institution

2. gericht fig:

gericht (met een bepaalde intentie, opzet)

gezielt

gericht (met voorzetsel)

orientiert an +dat

gerichte maatregelen

gezielte Maßnahmen pl

een op de praktijk gerichte opleiding

eine praxisorientierte Ausbildung

gericht schieten

gezielt schießen

gericht zijn op

sich orientieren an +dat