Translations for „Mobilien“ in the Dutch » German Dictionary

(Go to German » Dutch)

mo·bi·li·se·ren <mobiliseerde, h. gemobiliseerd> [mobilizerə(n)] VB trans

mobiliseren

mobilisieren

mo·bi·li·teit <mobiliteit|en> [mobilitɛit] N f

1. mobiliteit (beweeglijkheid):

mobiliteit

Mobilität f

mobiliteit

Beweglichkeit f

2. mobiliteit (onderneming) pl:

mobiliteit

Liquidität f

mo·biel <mobiele, mobieler, mobielst> [mobil] ADJ

1. mobiel (verplaatsbaar):

mobiel

mobil

mobiel

beweglich

mobiele belasting bouww.

bewegliche Belastung

mobiel bellen

mobil telefonieren

2. mobiel (gevechtsklaar):

mobiel

mobil

mobiel

einsatzbereit

de mobiele eenheid

die Bereitschaftspolizei

mob·ben <mobde, h. gemobd> VB intr

mobben

mobben

mo·bi·lo·foon <mobilofoon|s> [mobilofon] N m

mobilofoon

Sprechfunkgerät nt

mobilofoon

Funksprechgerät nt

mo·bil·home <mobilhome|s> [mobɪlhom] N m Belg

mobilhome

Wohnmobil nt

mo·biel·tje <mobieltje|s> [mobilcə] N nt

mobieltje

Handy nt

mobieltje

Mobiltelefon nt

im·mo·bi·lia [ɪmobilija] N pl

immobilia

Immobilien pl

mas·cu·lien [mɑskylin] ADJ

masculien

maskulin

mo·bi·li·sa·tie <mobilisatie|s> [mobiliza(t)si] N f

1. mobilisatie (handeling):

mobilisatie

Mobilisation f

mobilisatie

Mobilisierung f

mobilisatie gesch.

Mobilmachung f

2. mobilisatie (periode):

mobilisatie

Mobilisierung f