Translations for „bedrijfskunde“ in the Dutch » German Dictionary

(Go to German » Dutch)

be·drijfs·lei·der <bedrijfsleider|s> [bədrɛifslɛidər] N m

bedrijfsleider

Betriebsleiter m

bedrijfsleider

Werksleiter m

bedrijfsleider

Betriebsführer m

be·drijfs·ruim·te <bedrijfsruimte|s, bedrijfsruimte|n> [bədrɛifsrœymtə] N f

bedrijfsruimte

Betriebsraum m

aard·rijks·kun·de [ardrɛikskʏndə] N f geen pl

aardrijkskunde

Geografie f

aardrijkskunde (schoolvak)

Erdkunde f

be·drijfs·klaar [bədrɛifsklar] ADJ

bedrijfsklaar

betriebsfertig

be·drijfs·ge·nees·kun·de [bədrɛɪfsxəneskʏndə] N f geen pl

bedrijfsgeneeskunde

Arbeitsmedizin f

be·drijfs·leid·ster N f

bedrijfsleidster feminine form of bedrijfsleider

See also bedrijfsleider

be·drijfs·lei·der <bedrijfsleider|s> [bədrɛifslɛidər] N m

bedrijfsleider

Betriebsleiter m

bedrijfsleider

Werksleiter m

bedrijfsleider

Betriebsführer m

be·drijfs·arts <bedrijfsarts|en> [bədrɛifsɑrts] N m

bedrijfsarts

Betriebsarzt m

bedrijfsarts

Werksarzt m

be·drijfs·tak <bedrijfstak|ken> [bədrɛifstɑk] N m

1. bedrijfstak (onderdeel van een bedrijf):

bedrijfstak

Geschäftszweig m

bedrijfstak

Betriebszweig m

bedrijfstak

Zweig m eines Unternehmens

2. bedrijfstak (branche):

bedrijfstak

Erwerbszweig m

bedrijfstak

Wirtschaftszweig m

bedrijfstak

Branche f

be·drijfs·le·ven [bədrɛifslevə(n)] N nt geen pl

1. bedrijfsleven (praktisch economisch leven):

bedrijfsleven

Wirtschaft f

particulier bedrijfsleven

Privatwirtschaft f

2. bedrijfsleven (personen, bedrijven):

bedrijfsleven

Unternehmer pl

be·drijfs·ze·ker [bədrɛɪfsekər] ADJ

bedrijfszeker

betriebssicher

be·drij·vend [bədrɛivənt] ADJ

de bedrijvende vorm van een werkwoord

das Aktiv

de bedrijvende vorm van een werkwoord

die aktive Form eines Verbs

be·drijfs·eco·noom <bedrijfs|economen> [bədrɛɪfsekonom] N m

bedrijfseconoom

Betriebswirt m

be·drijfs·on·ge·val <bedrijfsongeval|len> [bədrɛifsɔŋɣəvɑl] N nt

bedrijfsongeval

Betriebsunfall m

be·drijfs·ka·pi·taal <bedrijfskapi|talen> [bədrɛifskapital] N nt

bedrijfskapitaal

Betriebskapital nt

be·drijfs·slui·ting <bedrijfssluiting|en> [bədrɛifslœytɪŋ] N f

bedrijfssluiting

Betriebsstilllegung f

bedrijfssluiting

Betriebsschließung f