Translations for „benen“ in the Dutch » German Dictionary

be·nen¹ [benə(n)] ADJ attr

benen

beinern

benen

knöchern

een benen kam

ein beinerner Kamm

be·nen² <beende, i. gebeend> [benə(n)] VB intr

benen

stiefeln

op iets af benen

auf etw acc zustiefeln

X-be·nen [ɪkzbenə(n)] N pl

X-benen

X-Beine pl inf

Usage examples with benen

met zijn benen wippen

in den Knien wippen

op eigen benen staan

auf eigenen Füßen stehen

even de benen strekken

sich dat mal die Beine vertreten

op iets af benen

auf etw acc zustiefeln

een benen kam

ein beinerner Kamm

zijn benen optrekken

die Beine anziehen [o. hochziehen]

mijn benen kriebelen

mir kribbeln die Beine

met gespreide benen

mit gespreizten Beinen

flinke benen hebben

stramme Beine haben

zijn benen voelen

seine Beine spüren

zijn benen intrekken

die Beine einziehen

op wankele benen

auf wack(e)ligen Beinen

ruig behaarde benen

stark behaarte Beine pl

de benen nemen fig

die Beine in die Hand nehmen

onzeker op zijn benen staan

schwankend [o. unsicher] auf den Beinen sein

de benen over elkaar slaan

die Beine übereinanderschlagen

stevig op zijn benen staan

fest auf den Beinen stehen

recht op zijn benen staan

gerade stehen