Translations for „beneden“ in the Dutch » German Dictionary

be·ne·den¹ [bənedə(n)] ADV

beneden

unten

beneden komen

herunterkommen

naar beneden

hinunter

naar beneden

herunter

iem naar beneden halen fig

jdn schlechtmachen

beneden wonen

parterre wohnen

be·ne·den² [bənedə(n)] PREP

beneden (onder)

unter +dat o acc

beneden (lager dan)

unterhalb +gen

beneden een bepaalde leeftijd

unter einem bestimmten Alter

beneden alle peil

unter aller Kritik

beneden de waarde verkopen

unter Wert verkaufen

Usage examples with beneden

beneden komen

herunterkommen

naar beneden

hinunter

beneden wonen

parterre wohnen

beneden een bepaalde leeftijd

unter einem bestimmten Alter

beneden de waarde verkopen

unter Wert verkaufen

dat is beneden peil (onder verwachte niveau)

das ist unter allem Niveau

iem naar beneden halen fig

jdn schlechtmachen

beneden zijn stand trouwen

unter seinem Stand heiraten

lijnrecht naar beneden

schnurgerade [o. senkrecht] nach unten

beneden/boven de middelmaat

unter-/überdurchschnittlich

beneden (alle) kritiek

unter aller Kritik

beneden alle peil

unter aller Kritik

naar beneden vallen

herunterfallen

beneden alle niveau

unter aller Kritik

de regen stort naar beneden

der Regen prasselt nieder

de stemming zakte beneden nul

die Stimmung sank auf null