Translations for „bewindvoerster“ in the Dutch » German Dictionary

(Go to German » Dutch)

be·won·de·raar·ster N f

bewonderaarster feminine form of bewonderaar

See also bewonderaar

be·won·de·raar <bewonderaar|s> [bəwɔndərar] N m

bewonderaar

Bewunderer m

bewonderaar

Verehrer m

be·winds·per·soon <bewinds|personen> [bəwɪn(t)spɛrson] N m

bewindspersoon (lid van een bestuur)

Führungskraft f

bewindspersoon (minister)

Minister m

woord·voer·ster <woordvoerster|s> [wortfurstər] N f

woordvoerster feminine form of woordvoerder

See also woordvoerder

woord·voer·der <woordvoerder|s> [wortfurdər] N m

1. woordvoerder (iem die het woord voert):

woordvoerder

Sprecher m

2. woordvoerder (iem die namens anderen spreekt):

woordvoerder

Wortführer m

zich als woordvoerder van een zaak opwerpen

sich zum Sprachrohr einer Sache machen fig

uit·voer·ster N f

uitvoerster feminine form of uitvoerder

See also uitvoerder

uit·voer·der <uitvoerder|s> [œytfurdər] N m

1. uitvoerder bouww.:

uitvoerder

Bauführer m

2. uitvoerder (van testament, vonnis):

uitvoerder

Vollstrecker m

ver·voer·ster N f

vervoerster feminine form of vervoerder

See also vervoerder

ver·voer·der <vervoerder|s> [vərvurdər] N m

vervoerder (allgemeen)

Beförderer m

vervoerder (allgemeen)

Transporteur m

vervoerder (goederen)

Spediteur m

aan·voer·ster <aanvoerster|s> [anvurstər] N f

aanvoerster feminine form of aanvoerder

See also aanvoerder

aan·voer·der <aanvoerder|s> [anvurdər] N m

aanvoerder

Anführer m

aanvoerder SPORTS

Mannschaftskapitän m

be·werk·ster N f

bewerkster feminine form of bewerker

See also bewerker

be·wer·ker <bewerker|s> [bəwɛrkər] N m

bewerker

Bearbeiter m

be·woon·ster <bewoonster|s> [bəwonstər] N f

bewoonster feminine form of bewoner

See also bewoner

be·wo·ner <bewoner|s> [bəwonər] N m

bewoner

Bewohner m

alle bewoners

die Bewohnerschaft

win·ke·lier·ster N f

winkelierster feminine form of winkelier

See also winkelier

win·ke·lier <winkelier|s> [wɪŋkəlir] N m

winkelier

Ladenbesitzer m

winkelier

Geschäftsinhaber m

be·winds·man <bewinds|lieden> [bəwɪntsmɑn] N m

bewindsman (lid van een bestuur)

Führungskraft f

bewindsman (minister)

Minister m

be·winds·vrouw <bewindsvrouw|en> [bəwɪn(t)sfrɑu] N f

bewindsvrouw feminine form of bewindsman

See also bewindsman

be·winds·man <bewinds|lieden> [bəwɪntsmɑn] N m

bewindsman (lid van een bestuur)

Führungskraft f

bewindsman (minister)

Minister m

lijst·aan·voer·ster N f

lijstaanvoerster feminine form of lijstaanvoerder

See also lijstaanvoerder

lijst·aan·voer·der <lijstaanvoerder|s> [lɛistanvurdər] N m

1. lijstaanvoerder (lijsttrekker):

lijstaanvoerder

Spitzenkandidat m

2. lijstaanvoerder (koploper):

lijstaanvoerder

Tabellenführer m

lijstaanvoerder

Tabellenerste(r) m

ver·eer·ster N f

vereerster feminine form of vereerder

See also vereerder

ver·eer·der <vereerder|s> [vərerdər] N m

vereerder

Verehrer m

ver·sier·ster N f

versierster feminine form of versierder

See also versierder

ver·sier·der <versierder|s> [vərsirdər] N m

versierder

Charmeur m

ju·we·lier·ster N f

juwelierster feminine form of juwelier

See also juwelier

ju·we·lier <juwelier|s> [jywəlir] N m

juwelier

Juwelier m