Translations for „bezoek“ in the Dutch » German Dictionary

be·zoek <bezoek|en> [bəzuk] N nt

1. bezoek (het bezoeken):

bezoek

Besuch m

een bezoek aan Amsterdam

ein Besuch in Amsterdam

een bezoek aan het museum

ein Besuch des Museums

een bezoek aan het eiland

ein Besuch auf der Insel

een bezoek aan mijn ouders

ein Besuch bei meinen Eltern

een bezoek bij iem brengen

jdm einen Besuch machen

een bezoek bij iem brengen

jdn besuchen

een bezoek aan het museum brengen

das Museum besuchen

op bezoek gaan

auf [o. zu] Besuch gehen

2. bezoek (personen):

bezoek

Besuch m

Usage examples with bezoek

een bezoek aan Amsterdam

ein Besuch in Amsterdam

een officieel bezoek

ein offizieller Besuch

op bezoek gaan

auf [o. zu] Besuch gehen

een bezoek hervatten

einen Besuch wiederholen

mijn familie komt op bezoek

meine Verwandten kommen zu Besuch

een bezoek aan de beurs

ein Besuch der Messe

een bezoek aan mijn oma

ein Besuch bei meiner Oma

iem met een bezoek vereren

jdn mit einem Besuch beehren

het bezoek aan de arts

der Besuch beim Arzt

een bezoek afleggen bij iem

jdm einen Besuch machen

een bezoek aan het museum

ein Besuch des Museums

een bezoek aan het eiland

ein Besuch auf der Insel

een bezoek aan mijn ouders

ein Besuch bei meinen Eltern

een bezoek bij iem brengen

jdm einen Besuch machen

een bezoek aan het museum brengen

das Museum besuchen

de ooievaar is bij haar op bezoek gekomen inf

der Storch hat sie ins Bein gebissen

door dat bezoek was ik mijn hele morgen kwijt

durch diesen Besuch war der ganze Morgen dahin