Dutch » German

brei·steek <brei|steken> [brɛɪstek] N m

be·stem·pe·len <bestempelde, h. bestempeld> [bəstɛmpələ(n)] VB trans

1. bestempelen (noemen):

2. bestempelen (een stempel drukken op):

pleis·ter2 <pleister|s> [plɛistər] N nt

2. pleister ART (mengsel van marmer en gips):

Stuck m

stem·pe·len1 <stempelde, h. gestempeld> [stɛmpələ(n)] VB trans

pleis·te·ren <pleisterde, h. gepleisterd> [plɛistərə(n)] VB trans (met gips bestrijken)

pleis·ter·werk <pleisterwerk|en> [plɛistərwɛrk] N nt

1. pleisterwerk (bepleistering):

Putz m

2. pleisterwerk ART (versiering):

roei·ster <roeister|s> [rujstər] N f

roeister feminine form of roeier

See also roeier

roei·er <roeier|s> [rujər] N m

Rud(e)rer m

vleis·ter N f

vleister feminine form of vleier

See also vleier

vlei·er <vleier|s> [vlɛiər] N m

kei·steen <kei|stenen> [kɛɪsten] N m

lei·steen [lɛisten] N nt of m geen pl

pleis·ter·plaats <pleisterplaats|en> [plɛistərplats] N f

1. pleisterplaats (waar men een reis onderbreekt, om te rusten):


Choose your language Deutsch | English | Español | Italiano | Polski