Translations for „negatiefs“ in the Dutch » German Dictionary

ne·ga·tief¹ <nega|tieven> [neɣatif] N nt

negatief

Negativ nt

ne·go·tie <negotie|s> [nəɣo(t)si] N f

1. negotie COMM:

negotie

Handel m

2. negotie (koopwaar):

negotie

Ware f

re·la·tief <relatieve, relatiever, relatiefst> [relatif] ADJ

relatief

relativ

een relatieve bijzin taalk.

ein Relativsatz

relatief gezien

relativ

relatief gezien

verhältnismäßig

hiv-ne·ga·tief [haiveneɣatif] ADJ

hiv-negatief

HIV-negativ

ne·gen·tien¹ [neɣə(n)tin] NUM

negentien

neunzehn

cre·a·tief <creatieve, creatiever, creatiefst> [krejatif] ADJ

creatief

kreativ

creatief

schöpferisch

la·xa·tief N nt

laxatief → laxeermiddel

See also laxeermiddel

laxeer·mid·del <laxeermiddel|en> [lɑksermɪdəl] N nt

laxeermiddel

Abführmittel nt

ne·ga·tie·ve·ling <negatieveling|en> [neɣativəlɪŋ] N m

negatieveling

chronische(r) Nörgler m