Translations for „notogäa“ in the Dutch » German Dictionary

no·toir [notor, notwar] ADJ

1. notoir:

notoir (berucht)

notorisch

notoir (bij de justitie bekend)

gerichtskundig

2. notoir (algemeen bekend):

notoir

allbekannt

notoir

allgemein bekannt

nog·al [nɔxɑl] ADV

nogal

ziemlich

dat gebeurt nogal eens

das passiert öfter

ik ben nogal gek!

ich bin ja nicht bescheuert [o. bekloppt] ! inf

nogal wat schulden

ziemlich viel(e) Schulden

dat is nogal wiedes!

das ist doch logisch!

no·ga [noɣa] N m geen pl

noga

N(o)ugat m nt nt

no·ta <nota|'s> [nota] N f

1. nota (rekening):

nota

Rechnung f

2. nota:

nota (geschrift)

Schriftstück nt

nota (rapport, verslag)

Bericht m

nota (ontwerp)

Entwurf m

nota pol.

Note f

een diplomatieke nota

eine diplomatische Note

nota van wijziging

Änderungsvorlage f

nota nemen van

Notiz [o. Kenntnis] nehmen von +dat