Translations for „uitstapje“ in the Dutch » German Dictionary

uit·stap·je <uitstapje|s> [œytstɑpjə] N nt

1. uitstapje:

uitstapje (plezierreis)

Ausflug m

uitstapje (tijdens grotere reis)

Abstecher m

2. uitstapje (beschouwing):

uitstapje

Abstecher m

een uitstapje buiten zijn vakgebied maken

einen Abstecher in ein fremdes Fachgebiet machen

Usage examples with uitstapje

het weekend gebruiken voor een uitstapje

das Wochenende für einen Ausflug nutzen

een uitstapje buiten zijn vakgebied maken

einen Abstecher in ein fremdes Fachgebiet machen

ons uitstapje hangt van het weer af

unser Ausflug hängt vom Wetter ab