Translations for „uitstorten“ in the Dutch » German Dictionary

uit·stor·ten <stortte uit, h. uitgestort> [œytstɔrtə(n)] VB trans

1. uitstorten:

uitstorten (stortend ledigen)

ausschütten

uitstorten (vloeibare stof, ook)

ausgießen

water over iem uitstorten

Wasser auf jdn schütten

2. uitstorten:

uitstorten (uiten)

ausschütten

uitstorten (klachten)

ausbreiten

bij iem zijn hart uitstorten fig

jdm sein Herz ausschütten

Usage examples with uitstorten

water over iem uitstorten

Wasser auf jdn schütten

bij iem zijn hart uitstorten fig

jdm sein Herz ausschütten