Translations for „zelftest“ in the Dutch » German Dictionary

(Go to German » Dutch)

zelf·be·wust <zelfbewuste, zelfbewuster, meest zelfbewust> [zɛlvbəwʏst] ADJ

zelfbewust

selbstbewusst

zich zelfbewust gedragen

selbstsicher auftreten

zelf·be·stuur [zɛlvbəstyr] N nt geen pl

zelfbestuur

Selbstverwaltung f

zelf·zucht [zɛlfsʏxt] N f geen pl

zelfzucht

Selbstsucht f

zelf·ge·maakt [zɛləfxəmakt] ADJ

zelfgemaakt

selbst gemacht

zelf·por·tret <zelfportret|ten> [zɛlfpɔrtrɛt] N nt

zelfportret

Selbstporträt nt

zelfportret

Selbstbildnis nt

zelf·be·stui·ving [zɛlvbəstœyvɪŋ] N f geen pl plantk.

zelfbestuiving

Selbstbestäubung f

zelf·hulp [zɛlfhʏlp] N f geen pl

zelfhulp

Selbsthilfe f

zelf·be·drog [zɛlvbədrɔx] N nt geen pl

zelfbedrog

Selbstbetrug m

zelf·be·houd [zɛlvbəhɑut] N nt geen pl

zelfbehoud

Selbsterhaltung f

de drang tot zelfbehoud

der Selbsterhaltungstrieb

zelf·ken·nis [zɛlfkɛnɪs] N f geen pl

zelfkennis

Selbsterkenntnis f

zelf·be·klag [zɛlvbəklɑx] N nt geen pl

zelfbeklag

Selbstbemitleidung f

zelfbeklag

Selbstmitleid nt