Translations for „suchten“ in the German » Dutch Dictionary

Sucht <Sucht, Süchte> [zʊxt, ˈzʏçtə] N f

1. Sucht (Verlangen):

Sucht

verslaving

Sucht

verslaafdheid

die Sucht nach Alkohol/Rauschgift

de verslaving aan drank/verdovende middelen

einer Sucht verfallen sein

verslaafd zijn

2. Sucht (Abhängigkeit):

Sucht

zucht

Sucht

(ziekelijke) neiging

ˈsu·chen¹ [ˈzuːxn̩] VB trans

1. suchen:

suchen (auf der Suche sein)

zoeken

suchen (auf der Suche sein)

op zoek zijn (naar)

suchen (in Annoncen, (Zeitungs)Anzeigen)

vragen

was suchst du hier? inf fig

wat heb jij hier te zoeken [o. maken] ?

hinter [o. in ] allem etw suchen

overal iets achter zoeken

einen Täter polizeilich suchen

een dader zoeken [o. opsporen]

das Weite suchen

het hazenpad kiezen

2. suchen (streben, abzielen auf):

suchen

trachten

suchen

zoeken

etw zu erreichen suchen

iets trachten te [o. willen] bereiken

wer suchet, der findet prov

die zoekt, die vindt

ˈsu·chen² [ˈzuːxn̩] VB intr

suchen (auf der Suche sein nach etw)

zoeken

suchen (auf der Suche sein nach etw)

op zoek zijn (naar)

suchen (in Annoncen, (Zeitungs)Anzeigen)

vragen

nach der Wahrheit suchen

op zoek zijn naar de waarheid