Translations for „Kurzer“ in the Dutch » German Dictionary

ku·ren² <kuurde, h. gekuurd> [kyrə(n)] VB intr

kuren

eine Kur machen

kur·ken¹ [kʏrkə(n)] ADJ attr

kurken

korken

kurken

Kork-

kurken

aus Kork

kurken zolen

Korksohlen pl

buz·zer <buzzer|s> [bʏzər] N m comput.

buzzer

Pager m

kei·zer <keizer|s> [kɛizər] N m

keizer

Kaiser m

kie·zer <kiezer|s> [kizər] N m

kiezer

Wähler m

knie·zer [knizər]

kniezer → kniesoor

See also kniesoor

knies·oor <knies|oren> [knisor] N m

kniesoor

Griesgram m

vuur·zee <vuurzee|ën> [vyrze] N f

vuurzee

Flammenmeer nt

ij·zer <ijzer|s> [ɛizər] N nt

ijzer

Eisen nt

meer ijzers in het vuur hebben fig

mehrere Eisen im Feuer haben

iem in de ijzers slaan fig

jdn in Ketten legen

de ijzers onderbinden fig

(sich dat ) die Schlittschuhe anschnallen

oud ijzer

Alteisen nt

men moet het ijzer smeden als het heet is prov

man muss das Eisen schmieden, solang es heiß ist

la·zer [lazər] N nt of m geen pl

iem op zijn lazer geven (pak slaag)

jdm eine Tracht Prügel verpassen

iem op zijn lazer geven (uitbrander)

jdn zusammenstauchen

le·zer <lezer|s> [lezər] N m

1. lezer (iem die leest):

lezer

Leser m

2. lezer (voorlezer):

lezer

Lesende(r) m

lezer

Vorleser m

3. lezer ((deel van een) apparaat):

lezer

Leser m

een optische lezer

ein Klarschriftleser

bla·zer¹ <blazer|s> [blazər] N m muz.

blazer

Bläser m

wij·zer <wijzer|s> [wɛizər] N m

1. wijzer (van een klok):

wijzer

Zeiger m

de grote/kleine wijzer

der Minuten-/Stundenzeiger

met de wijzers van de klok mee

im Uhrzeigersinn

tegen de wijzers van de klok in

gegen den Uhrzeigersinn

de wijzer rond slapen

rund um die Uhr schlafen

2. wijzer (wegwijzer):

wijzer

Wegweiser m

volg de wijzers

folgen Sie den Wegweisern

kurk¹ [kʏrk] N nt of m geen pl (schors van de kurkeik)

kurk

Kork m

kuur <kuren> [kyr] N f

1. kuur (ter genezing):

kuur

Kur f

een kuur doen om mager te worden

eine Abmagerungskur machen

2. kuur (nuk):

kuur

Laune f

kuur

Tücke f

kuur

Schrulle f

de motor heeft kuren

der Motor hat (seine) Tücken

ter·zet <terzet|ten> [tɛrtsɛt] N nt

terzet

Terzett nt

ver·zet [vərzɛt] N nt geen pl

1. verzet (tegenstand):

verzet

Widerstand m

verzet jur.

Einspruch m

verzet aantekenen tegen iets jur.

gegen etw Einspruch einlegen

verzet bieden [o. plegen ]

Widerstand leisten

in verzet komen

sich auflehnen

lijdelijk/openlijk verzet

passive(r)/offene(r) Widerstand m

verzet tegen het gezag

Widerstand gegen die Staatsgewalt

2. verzet (ontspanning):

verzet

Abwechslung f

verzet

Zerstreuung f

3. verzet (verzetsbeweging):

verzet

Widerstandsbewegung f

4. verzet (fietsversnelling):

verzet

Übersetzung f

verzet

Gang m