Translations for „vuur“ in the Dutch » German Dictionary

vuur <vuren> [vyr] N nt

1. vuur (lichtend verschijnsel):

vuur

Feuer nt

voor iem door het vuur gaan fig

für jdn durchs Feuer gehen

het huis staat in vuur en vlam

das Haus brennt lichterloh

ik zou er mijn hand voor in het vuur durven steken fig

ich würde dafür die Hand ins Feuer legen

het vuur uit zijn sloffen lopen fig

sich dat die Beine ablaufen

met vuur spelen fig

mit dem Feuer spielen

vuur en vlam spuwen fig

Gift und Galle speien

te vuur en te zwaard

mit Feuer und Schwert

2. vuur ((plaats van) brandende stoffen):

vuur

Feuer nt

een vuur aanleggen/uitdoven

ein Feuer (an)machen/(aus)löschen

voor heter vuren gestaan hebben

schon Schlimmeres erlebt haben

iem het vuur na aan de schenen leggen fig

jdm die Hölle heißmachen

hout op het vuur doen

Holz aufs Feuer legen

dicht bij het vuur zitten

nahe am Feuer sitzen

dicht bij het vuur zitten fig

sich im Dunstkreis der Macht aufhalten

3. vuur (het schieten met vuurwapens):

vuur

Feuer nt

de vijand onder vuur nemen

den Feind unter Beschuss nehmen

tussen twee vuren zitten fig

zwischen Baum und Borke sitzen

tussen twee vuren zitten fig

sich in einem Dilemma befinden

4. vuur (enthousiasme):

vuur

Feuer nt

in vuur en vlam raken fig

ins Schwärmen geraten

in het vuur van het gevecht

in der Hitze des Gefechts

vol vuur aan iets beginnen

etw voller Begeisterung beginnen

5. vuur (schittering):

vuur

Feuer nt

zijn ogen schoten vuur

seine Augen sprühten Feuer

6. vuur med. (afsterving van weefsel):

vuur

Brand m

7. vuur (bederf in hout):

vuur

Brand m

Usage examples with vuur

een rivier van vuur

ein Flammenmeer

in het vuur porren

im Feuer stochern

zijn ogen schoten vuur

seine Augen sprühten Feuer

vuur en vlam spuwen fig

Gift und Galle speien

bestand tegen druk/vuur

druck-/feuerbeständig

het vuur stoken

das Feuer anfachen

het vuur knapt

das Feuer knistert

een blakend vuur

ein loderndes Feuer

een vuur onderhouden

ein Feuer unterhalten

een vuur aanleggen/uitdoven

ein Feuer (an)machen/(aus)löschen

het vuur aanjagen

das Feuer (an)schüren

een vuur aanmaken

ein Feuer anmachen

een gezellig vuur

ein behagliches Feuer

een vonkend vuur

ein Funken sprühendes Feuer

het vuur aanwakkeren

das Feuer schüren

iem vuur geven

jdm Feuer geben

met vuur spelen fig

mit dem Feuer spielen

vuur [o. vlam ] vatten (aangetast worden) ook fig

Feuer fangen

(als) water en vuur zijn

wie Feuer und Wasser sein