Translations for „Närrin“ in the Dutch » German Dictionary

(Go to German » Dutch)

nar·rig <narrige, narriger, narrigst> [nɑrəx] ADJ

narrig

mürrisch

nar·cis <narcis|sen> [nɑrsɪs] N f

narcis

Narzisse f

daar·in [darɪn] ADV

1. daarin:

daarin (plaats)

darin

daarin (richting)

dahinein

doe de boter dáárin!

tu die Butter dahinein!

daarin kun je alles inpakken

da kannst du alles hineinpacken

2. daarin (een zaak):

daarin

darin

waar·in [warɪn] ADV

1. waarin:

waarin (vragend: toestand)

worin

waarin (vragend: toestand)

wo

waarin (vragend: richting, doel)

wohinein

waarin (vragend: richting, doel)

worein

waarin heb je het gelegd?

worein hast du es gelegt?

waarin schuilt de fout?

worin steckt der Fehler?

2. waarin:

waarin (betrekkelijk: toestand)

in +dat

waarin (betrekkelijk: toestand)

worin

waarin (betrekkelijk: richting, doel)

worein

waarin (betrekkelijk: richting, doel)

in +acc

zeg mij waarin ik gefaald heb

sage mir, worin ich versagt habe

de tijd waarin wij leven

die Zeit, in der wir leben

war·rig <warrige, warriger, warrigst> [wɑrəx] ADJ

warrig

verworren

warrig

verwirrt

warrige gedachten

verworrene Gedanken pl

een warrige massa draden

ein Wirrwarr von Fäden

een warrig mens

ein verwirrter Mensch

nar·cist <narcist|en> [nɑrsɪst] N m

narcist

Narzisst m

on·der·in² [ɔndərɪn] PREP

onderin (rust)

unten in +dat

onderin (richting)

unten in +acc

het ligt onderin de kast

es liegt unten im Schrank

ne·ge·rin <negerin|nen> [neɣərɪn] N f pej

negerin feminine form of neger

See also neger

ne·ger <neger|s> [neɣər] N m pej

neger

Neger m pej

oor·ring N m

oorring → oorbel

See also oorbel

oor·bel <oorbel|len> [orbɛl] N f

oorbel

Ohrring m

oorbel (clip)

Ohrklipp m

ter·ri·ne <terrine|s> [tɛrinə] N f

terrine

Terrine f

na·bu·rig [nabyrəx] ADJ

naburig

benachbart

naburig

Nachbar-

naburig

nachbar-

het naburige dorp

das Nachbardorf

na·tri·um [natrijʏm] N nt geen pl scheik.

natrium

Natrium nt