Translations for „Verrückter“ in the Dutch » German Dictionary

(Go to German » Dutch)

ver·rich·ten <verrichtte, h. verricht> [vərɪxtə(n)] VB trans

verrichten

verrichten

verrichten

ausführen

verrichten (allgemeen)

tun

een grote daad verrichten

eine große Tat vollführen

een handeling verrichten

eine Handlung ausführen

op een lijk sectie verrichten

eine Obduktion durchführen

ver·raad·ster N f

verraadster feminine form of verrader

See also verrader

ver·ra·der <verrader|s> [vəradər] N m

verrader

Verräter m

ver·ru·wen¹ <verruwde, h. verruwd> [vərywə(n)] VB trans

verruwen

verrohen

ver·rui·len <verruilde, h. verruild> [vərœylə(n)] VB trans

verruilen

umtauschen

verruilen (bij vergissing)

vertauschen

verruilen (bij vergissing)

verwechseln

van plaats verruilen (onderling)

die Plätze tauschen

van plaats verruilen (een andere plaats nemen)

den Platz wechseln

ver·rui·men <verruimde, h. verruimd> [vərœymə(n)] VB trans

verruimen

erweitern

verruimen (uitbreiden)

ausbauen

verruimen fig

ausweiten

iems bevoegdheden verruimen fig

jds Kompetenzen erweitern [o. ausweiten]

zijn blik verruimen fig

seinen Blick erweitern

de werkgelegenheid verruimen fig

neue Arbeitsplätze schaffen

ver·ruk·king <verrukking|en> [vərʏkɪŋ] N f

1. verrukking (het verrukt zijn):

verrukking

Entzücken nt

2. verrukking (wat verrukkelijk is):

verrukking

Wonne f

het is een verrukking!

es ist ein Gedicht!

ver·ra·der <verrader|s> [vəradər] N m

verrader

Verräter m

ver·rek·ken¹ <verrekte, i. verrekt> [vərɛkə(n)] VB intr

1. verrekken (sterven):

verrekken

verrecken

verrekken

krepieren

je kunt verrekken! fig

leck mich am Arsch!

verrekken van de kou fig

vor Kälte verrecken

Phrases:

het kan me niets verrekken (verdommen)

es ist mir scheißegal

ver·rij·ken <verrijkte, h. verrijkt> [vərɛikə(n)] VB trans

1. verrijken (rijker maken):

verrijken

bereichern

zich verrijken ten koste van een ander

sich auf Kosten eines andern bereichern

2. verrijken (isotopen):

verrijken

anreichern

uranium verrijken

Uran anreichern

ver·rot·ten <verrotte, i. verrot> [vərɔtə(n)] VB intr

verrotten

verfaulen

verrotten

verrotten

verrotten (vergaan)

vermodern

verrotten (ontbinden)

verwesen

ver·roes·ten <verroestte, i. verroest> [vərustə(n)] VB intr

1. verroesten (met roest overdekt worden):

verroesten

verrosten

verroesten

rostig werden

2. verroesten (vastroesten):

verroesten

einrosten