Translations for „Woiwodschaft“ in the Dutch » German Dictionary

bood·schap <boodschap|pen> [botsxɑp] N f

1. boodschap (artikel):

boodschap

Besorgung f

boodschap

Einkauf m

een boodschap doen

eine Besorgung machen

boodschappen gaan doen

einkaufen gehen

die kan je wel om een boodschap sturen fig

der steht seinen Mann

2. boodschap (opdracht):

boodschap

Auftrag m

iem met een boodschap belasten

jdn mit einem Auftrag betrauen

3. boodschap (bericht):

boodschap

Botschaft f

boodschap

Nachricht f

hij kwam thuis met de boodschap dat …

er kam mit der Nachricht nach Hause, dass …

4. boodschap (mededeling met een strekking):

boodschap

Botschaft f

een boodschap uitdragen

eine Botschaft verbreiten

geen boodschap aan iets/iem hebben

mit jdm/etw nichts zu schaffen haben

een grote/kleine boodschap

ein großes/kleines Geschäft

oppassen is de boodschap

da heißt es aufpassen

dood·scha·men <schaamde zich dood, h. zich doodgeschaamd> [dotsxamə(n)] VB wk ww

doodschamen zich doodschamen:

doodschamen

sich zu Tode schämen

blijd·schap [blɛitsxɑp] N f geen pl

blijdschap

Freude f

met blijdschap iem begroeten

voller Freude jdn begrüßen

haar hart klopte van blijdschap

ihr Herz klopfte vor Freude

vriend·schap <vriendschap|pen> [vrintsxɑp] N f

1. vriendschap (betrekking):

vriendschap

Freundschaft f

vriendschap sluiten

Freundschaft schließen

uit vriendschap iets doen

etw aus Freundschaft tun

de vriendschap is verflauwd

die Freundschaft ist eingeschlafen

2. vriendschap (daad, uiting):

vriendschap

Freundschaftsdienst m

vriendschap

Freundlichkeit f

de ene vriendschap is de andere waard

eine Hand wäscht die andere