Translations for „aankunnen“ in the Dutch » German Dictionary

aan·kun·nen <kon aan, h. aangekund> [aŋkʏnə(n)] VB intr

1. aankunnen (opgewassen zijn tegen):

aankunnen

gewachsen sein +dat

ik kan hem wel aan

ihm bin ich schon gewachsen

2. aankunnen (berekend zijn voor):

aankunnen

bewältigen können

een probleem niet aankunnen

ein Problem nicht bewältigen können

daar kun je van op aan!

darauf kannst du dich verlassen!

kan ik ervan op aan, dat je komt?

kann ich mich darauf verlassen, dass du kommst?

Usage examples with aankunnen

een probleem niet aankunnen

ein Problem nicht bewältigen können