Translations for „afrollen“ in the Dutch » German Dictionary

af·rol·len¹ <rolde af, i. afgerold> [ɑfrɔlə(n)] VB intr

1. afrollen (zich ontrollen):

afrollen

abrollen

afrollen

sich entrollen

2. afrollen:

afrollen (zich naar beneden laten rollen)

rollen

afrollen (vallen)

fallen

de jongen rolde de trap af

der Junge fiel die Treppe hinunter

af·rol·len² <rolde af, h./i. afgerold> [ɑfrɔlə(n)] VB trans

1. afrollen (uiteenrollen):

afrollen

abrollen

een stuk lint afrollen

ein Stück Band abwickeln

2. afrollen (naar beneden rollen):

afrollen

hinunterrollen

de vaten langs de plank afrollen

die Fässer über die Laufplanke hinunterrollen

Usage examples with afrollen

een stuk lint afrollen

ein Stück Band abwickeln

de vaten langs de plank afrollen

die Fässer über die Laufplanke hinunterrollen