Dutch » German

aan·ma·ti·gen <matigde zich aan, h. zich aangematigd> [amatəɣə(n)] VB wk ww

aanmatigen zich aanmatigen:

aan·ma·ti·gend <aanmatigende, aanmatigender, aanmatigendst> [amatəɣənt] ADJ

aan·we·zi·ge1 <aanwezige|n> [anwezəɣə] N m en f (persoon)

pres·ti·ge [prɛstiːʒə] N nt geen pl form

in·tri·ge <intrige|s> [ɪntriʒə, ɪntriɣə] N f

2. intrige (verwikkeling, plot):

Plot m nt nt

nut·ti·gen <nuttigde, h. genuttigd> [nʏtəɣə(n)] VB trans


Choose your language Deutsch | English | Español | Italiano | Polski