Translations for „getuigen“ in the Dutch » German Dictionary

ge·tui·gen¹ <getuigde, h. getuigd> [ɣətœyɣə(n)] VB intr

1. getuigen:

getuigen (verklaring afleggen)

zeugen

getuigen (voor de rechtbank)

aussagen

tegen iem getuigen

gegen jdn zeugen

van iets kunnen getuigen

von etw ein Lied singen können

voor de rechtbank getuigen

vor Gericht aussagen

voor iems onschuld getuigen

jds Unschuld bezeugen

2. getuigen (spreken in het nadeel, voordeel van):

getuigen

zeugen

alles getuigt voor/tegen haar

alles spricht für/gegen sie

3. getuigen (tonen, blijk geven):

getuigen

beweisen

getuigen

zeugen

die daad getuigt van moed

die Tat zeugt von Mut

ge·tui·gen² <getuigde, h. getuigd> [ɣətœyɣə(n)] VB trans (als getuige verklaren, bevestigen)

getuigen

bezeugen

getuigen

aussagen

zij kan getuigen dat ik thuis was

sie kann bezeugen, dass ich zu Hause war

Usage examples with getuigen

getuigen verhoren

Zeugen vernehmen

ongeloofwaardige getuigen

unglaubwürdige Zeugen pl

Jehova's getuigen

Zeugen Jehovas

getuigen horen

Zeugen vernehmen

getuigen oproepen

Zeugen aufrufen [o. vorladen]

getuigen bij een huwelijk

Trauzeugen pl

in tegenwoordigheid van getuigen

in Gegenwart [o. im Beisein] von Zeugen

voor de rechtbank getuigen

vor Gericht aussagen

van iets kunnen getuigen

von etw ein Lied singen können

voor iems onschuld getuigen

jds Unschuld bezeugen

iets met getuigen staven

etw durch Zeugen erhärten

onder dwang getuigen

unter Zwang aussagen

tegen iem getuigen

gegen jdn zeugen

vals getuigen/spelen

falsch aussagen/falschspielen

de verklaring van drie getuigen

die Aussage dreier Zeugen

de verklaring van twee getuigen

die Aussage zweier Zeugen

hebben dan alle getuigen gelogen?

haben denn alle Zeugen gelogen?

iem van goede getuigen voorzien

jdm eine gutes Zeugnis ausstellen

zij kan getuigen dat ik thuis was

sie kann bezeugen, dass ich zu Hause war