Translations for „bestuurlijke“ in the Dutch » German Dictionary

(Go to German » Dutch)

be·stuurs·lid <bestuurs|leden> [bəstyrslɪt] N nt

bestuurslid

Vorstandsmitglied nt

na·tuur·lijk <natuurlijke, natuurlijker, natuurlijkst> [natyrlək] ADJ

natuurlijk

natürlich

natuurlijk (vanzelfsprekend)

selbstverständlich

een natuurlijke dood sterven

eines natürlichen Todes sterben

natuurlijke erfgenamen

leibliche Erben pl

natuurlijke geneesmiddelen

Naturheilmittel nt

natuurlijke getallen

natürliche Zahlen pl

alsof het de natuurlijkste zaak van de wereld was

mit der größten Selbstverständlichkeit

be·strij·ken <bestreek, h. bestreken> [bəstrɛikə(n)] VB trans

1. bestrijken (kunnen bereiken):

bestrijken

erreichen

2. bestrijken (kunnen beschieten):

bestrijken

bestreichen

3. bestrijken (besmeren):

bestrijken

bestreichen

lec·tuur·lijst <lectuurlijst|en> [lɛktyrlɛɪst] N f

lectuurlijst

Bücherliste f

lectuurlijst

Leseliste f

bo·ven·na·tuur·lijk [bovənatyrlək] ADJ

1. bovennatuurlijk (het natuurlijke te boven gaand):

bovennatuurlijk

übernatürlich

bovennatuurlijk

übersinnlich

2. bovennatuurlijk (rooms-katholiek):

bovennatuurlijk

göttlich

be·stuur·der <bestuurder|s> [bəstyrdər] N m

1. bestuurder:

bestuurder (chauffeur)

Fahrer m

bestuurder (van een vliegtuig)

Flugzeugführer m

bestuurder (van een tram)

Wagenführer m

2. bestuurder (iem die bestuur voert; directeur):

bestuurder

Leiter m

be·stuur·baar [bəstyrbar] ADJ

bestuurbaar

steuerbar

bestuurbaar

lenkbar

bestuurbaar

lenkfähig

bestuurbaar (land)

regierbar

be·stuur·ster <bestuurster|s> [bəstyrstər] N f

bestuurster feminine form of bestuurder

See also bestuurder

be·stuur·der <bestuurder|s> [bəstyrdər] N m

1. bestuurder:

bestuurder (chauffeur)

Fahrer m

bestuurder (van een vliegtuig)

Flugzeugführer m

bestuurder (van een tram)

Wagenführer m

2. bestuurder (iem die bestuur voert; directeur):

bestuurder

Leiter m

gees·te·lij·ke <geestelijke|n> [ɣestələkə] N m en f

geestelijke

Geistliche(r) f(m)

et·te·lij·ke [ɛtələkə] ADJ

1. ettelijke inf (vele):

ettelijke

etliche

2. ettelijke (enige):

ettelijke

einige

ettelijke

mehrere

avon·tuur·lijk <avontuurlijke, avontuurlijker, avontuurlijkst> [avɔntyrlək] ADJ

1. avontuurlijk (vol avonturen):

avontuurlijk

abenteuerlich

2. avontuurlijk (op avonturen belust):

avontuurlijk

abenteuerlustig

on·na·tuur·lijk [ɔnatyrlək] ADJ

onnatuurlijk

unnatürlich

fi·guur·lijk <figuurlijke, figuurlijker, figuurlijkst> [fiɣyrlək] ADJ

figuurlijk

figürlich

figuurlijk

übertragen

figuurlijk

bildlich

in de figuurlijke betekenis van het woord

im übertragenen Sinne des Wortes

figuurlijk gesproken

bildlich gesprochen