Dutch » German

ˈdoor·bre·ken1 <brak door, i. doorgebroken> [dorbrekə(n)] VB intr

1. doorbreken (stuk-, openbreken):

doorbreken

2. doorbreken (door iets heen breken):

doorbreken

3. doorbreken (opvallend op de voorgrond treden):

doorbreken

ˈdoor·bre·ken2 <brak door, h. doorgebroken> [dorbrekə(n)] VB trans (in twee delen scheiden)

doorbreken
doorbreken

door·ˈbre·ken3 <doorbrak, h. doorbroken> [dorbrekə(n)] VB trans

doorbreken
de sleur doorbreken fig

Usage examples with doorbreken

een taboe doorbreken
de sleur doorbreken fig

Choose your language Deutsch | English | Español | Italiano | Polski