Dutch » German

vast·roes·ten <roestte vast, i. vastgeroest> [vɑstrustə(n)] VB intr

proes·ten <proestte, h. geproest> [prustə(n)] VB intr

1. proesten (niezen):

2. proesten (snuivend blazen; in lachen uitbarsten):

uit·tes·ten <testte uit, h. uitgetest> [œytɛstə(n)] VB trans

vet·mes·ten <mestte vet, h. vetgemest> [vɛtmɛstə(n)] VB trans

ver·roes·ten <verroestte, i. verroest> [vərustə(n)] VB intr

1. verroesten (met roest overdekt worden):

2. verroesten (vastroesten):

ver·woes·ten <verwoestte, h. verwoest> [vərwustə(n)] VB trans

borst·been <borstbeen|deren> [bɔrstben] N nt

post·be·stel·ling <postbestelling|en> [pɔstbəstɛlɪŋ] N f

grond·ves·ten <grondvestte, h. gegrondvest> [ɣrɔntfɛstə(n)] VB trans

1. grondvesten (funderen):

uit·be·ste·den <besteedde uit, h. uitbesteed> [œydbəstedə(n)] VB trans

1. uitbesteden (elders in de kost doen):

2. uitbesteden ((werk) aan anderen overdoen):

be·mes·ten <bemestte, h. bemest> [bəmɛstə(n)] VB trans

weg·pes·ten <pestte weg, h. weggepest> [wɛxpɛstə(n)] VB trans

zuid·wes·ten [zœytwɛstə(n)] N nt geen pl

1. zuidwesten (kompasstreek):

2. zuidwesten (streek):

vocht·be·sten·dig [vɔxtbəstɛndəx] ADJ

uit·bar·sten <barstte uit, i. uitgebarsten> [œydbɑrstə(n)] VB intr

naast·be·staan·de N f

naastbestaande → nabestaande

See also nabestaande

na·be·staan·de <nabestaande|n> [nabəstandə] N m en f


Choose your language Deutsch | English | Español | Italiano | Polski