Translations for „fruchtbaren“ in the Dutch » German Dictionary

vrucht·baar·heid [vrʏxtbarhɛit] N f geen pl

vruchtbaarheid

Fruchtbarkeit f

rucht·baar [rʏxtbar] ADJ

ruchtbaar

bekannt

iets ruchtbaar maken

etw verlautbaren

ruchtbaar worden

bekannt werden

vrucht·baar <vruchtbare, vruchtbaarder, vruchtbaarst> [vrʏxtbar] ADJ

vruchtbaar

fruchtbar

frus·tre·ren <frustreerde, h. gefrustreerd> [frʏstrerə(n)] VB trans

1. frustreren (teleurstellen, ontzeggen):

frustreren

frustrieren

dat werkt frustrerend

das frustriert

2. frustreren (dwarsbomen, verijdelen):

frustreren

vereiteln

frustreren

behindern

rucht·baar·heid [rʏxtbarhɛit] N f geen pl

ruchtbaarheid

Verlautbarung f

ruchtbaarheid aan iets geven

etw verlautbaren

on·rust·ba·rend [ɔnrʏstbarənt] ADJ

onrustbarend

beunruhigend

het geweld neemt onrustbarend toe

die Gewalttätigkeit wächst in beunruhigendem Maße

lucht·bal·lon <luchtballon|nen, luchtballon|s> [lʏxtbɑlɔn] N m

luchtballon

Luftballon m

uit·va·ren <voer uit, i. uitgevaren> [œytfarə(n)] VB intr

1. uitvaren:

uitvaren (tieren)

wettern inf

uitvaren (plotseling uitbarsten)

loswettern inf

tegen iem uitvaren

jdn anfahren

2. uitvaren (naar zee varen):

uitvaren

ausfahren

uitvaren

auslaufen

de haven uitvaren

aus dem Hafen auslaufen

on·vrucht·baar [ɔnvrʏxtbar] ADJ

onvruchtbaar

unfruchtbar

onvruchtbaar (van grond ook)

karg

een onvruchtbare discussie

eine fruchtlose [o. unfruchtbare] Diskussion