Translations for „hechtwijk“ in the Dutch » German Dictionary

ech·te·lijk [ɛxtələk] ADJ

echtelijk

ehelich

echtelijk

Ehe-

echtelijk

ehe-

de echtelijke ruzie

der Ehestreit

de echtelijke staat

der Ehestand

echtelijke trouw

eheliche Treue f

vlecht·werk [vlɛxtwɛrk] N nt geen pl

vlechtwerk

Flechtwerk nt

vlechtwerk

Geflecht nt

hech·te·nis [hɛxtənɪs] N f geen pl

hechtenis

Haft f

iem in hechtenis nemen

jdn inhaftieren

preventieve/voorlopige hechtenis

Vorbeugehaft/Untersuchungshaft

hecht·heid <hecht|heden> [hɛxthɛɪt] N f

1. hechtheid (stevigheid):

hechtheid

Stabilität f

de hechtheid van een constructie

die Stabilität einer Konstruktion

2. hechtheid fig:

hechtheid

Festigkeit f

hechtheid

Unverbrüchlichkeit f liter

de hechtheid van het verbond

die Unverbrüchlichkeit des Bündnisses liter

hecht <hechte, hechter, hechtst> [hɛxt] ADJ

hecht

fest

een hechte samenwerking

eine enge Zusammenarbeit

het is hecht en sterk gebouwd

es ist stabil und solide gebaut

een hechte vriendschap

eine feste Freundschaft

hech·ten¹ <hechtte, h. gehecht> [hɛxtə(n)] VB trans

1. hechten med.:

hechten

nähen

hechten (d.m.v. een kram)

klammern

een wond hechten

eine Wunde nähen/klammern

2. hechten (vastmaken):

hechten

(an)heften

een prijskaartje aan iets hechten

ein Preisetikett an etw acc heften

3. hechten (toekennen):

hechten

beimessen

een bepaalde betekenis aan iets hechten

einer Sache dat eine bestimmte Bedeutung beimessen

geloof hechten aan

einer Sache dat Glauben schenken

waarde aan iets hechten

auf eine Sache acc Wert legen

te·recht·wij·zen <wees terecht, h. terechtgewezen> [tərɛxtwɛizə(n)] VB trans

terechtwijzen

zurechtweisen

terechtwijzen (berispen)

rügen

terechtwijzen (berispen)

tadeln