Translations for „hertogin“ in the Dutch » German Dictionary

(Go to German » Dutch)

her·tog <hertog|en> [hɛrtɔx] N m

hertog

Herzog m

her·tog·dom <hertogdom|men> [hɛrtɔɣdɔm] N nt

hertogdom

Herzogtum nt

ver·ho·ging <verhoging|en> [vərhoɣɪŋ] N f

1. verhoging (het hoger maken):

verhoging

Erhöhung f

2. verhoging:

verhoging (verhoogde plaats: in landschap)

Erhebung f

verhoging (verhoogd deel van vloer)

Podest nt

3. verhoging (het vermeerderen):

verhoging

Steigerung f

verhoging in prijs

Preissteigerung f

4. verhoging (bedrag):

verhoging

Erhöhung f

een jaarlijkse verhoging van 150 euro

eine jährliche Erhöhung um 150 Euro

5. verhoging (hogere lichaamstemperatuur):

verhoging

erhöhte Temperatur f

her·to·ge·lijk [hɛrtoɣələk] ADJ (van een hertog)

hertogelijk

herzoglich

be·to·ging <betoging|en> [bətoɣɪŋ] N f (optocht)

betoging

Kundgebung f

betoging

Demonstration f

ver·to·nen¹ <vertoonde zich, h. zich vertoond> [vərtonə(n)] VB wk ww

vertonen zich vertonen (zich laten zien):

vertonen

sich zeigen

vertonen

sich sehen lassen

her·trou·wen <hertrouwde, i. hertrouwd> [hɛrtrɑuwə(n)] VB intr

hertrouwen

sich wieder verheiraten

on·ver·to·gen [ɔnvərtoɣə(n)] ADJ

onvertogen

ungebührlich

onvertogen

ungehörig

een onvertogen woord

ein ungebührliches Wort

her·eni·ging [hɛrenəɣɪŋ] N f geen pl

1. hereniging (het opnieuw bijeenbrengen, bijeenkomen):

hereniging

Wiedervereinigung f

de hereniging van Duitsland

die Wiedervereinigung Deutschlands

de hereniging van gezinnen

die Familienzusammenführung

2. hereniging (verzoening):

hereniging

Versöhnung f