Translations for „juist“ in the Dutch » German Dictionary

juist¹ <juiste, juister, meest juist> [jœyst] ADJ

1. juist:

juist (waar, gegrond)

richtig

juist (oordeel, uiting)

treffend

juist (uiting, constatering)

zutreffend

een logisch juiste conclusie

ein folgerichtiger Schluss

het bedrag is juist

der Betrag stimmt

een juiste opmerking

eine treffende Bemerkung

een juiste voorstelling van zaken

eine richtige Darstellung

2. juist:

juist (adequaat, geschikt)

richtig

juist (goed voor een bepaald doel)

rechte(r, s)

iets weer in de juiste banen leiden

etw wieder ins richtige Gleis bringen

het juiste bedrag overmaken

den richtigen Betrag überweisen

de juiste man op de juiste plaats

der rechte Mann am rechten Ort

op het juiste moment

im richtigen Moment

de juiste woorden weten te vinden

die richtigen Worte finden können

3. juist (correct):

juist

richtig

juist

recht

juist handelen

richtig handeln

de balk in de juiste stand brengen

den Balken ausrichten

4. juist (gerechtvaardigd, billijk):

juist

gerecht

een juiste beloning

eine gerechte Belohnung

juist oordelen

gerecht urteilen

juist² [jœyst] ADV

1. juist:

juist (precies)

gerade

juist (tijd)

genau

juist (versterkend, bevestigend)

eben

daarom juist

gerade deshalb

daarom juist

ebendarum

dat komt juist van pas

das kommt gerade recht [o. zur rechten Zeit]

juist onder mijn raam

direkt unter meinem Fenster

juist op dat ogenblik kwam zij binnen

gerade [o. genau] in dem Augenblick trat sie herein

juist!

so ist es!

dat is het 'm juist

das ist es ja gerade

2. juist (zo-even):

juist

gerade

juist

eben

zij is juist gearriveerd

sie ist gerade angekommen

3. juist:

juist (met name)

gerade

juist (sterker)

ausgerechnet

juist nu moeten we het hoofd koel houden

gerade jetzt müssen wir einen kühlen Kopf bewahren

Usage examples with juist

juist!

so ist es!

daarom juist

gerade deshalb

juist handelen

richtig handeln

juist oordelen

gerecht urteilen

(juist) op dat ogenblik

(gerade) in diesem Moment

juist onder mijn raam

direkt unter meinem Fenster

zij is juist gearriveerd

sie ist gerade angekommen

het bedrag is juist

der Betrag stimmt

't is juist andersom

es ist gerade umgekehrt

daarom doe ik het juist

darum tue ich es ja gerade

dat is het 'm juist

das ist es ja gerade

dat komt juist van pas

das kommt gerade recht [o. zur rechten Zeit]

dat is juist de kunst

das ist (eben) die Kunst

de trein zou juist vertrekken

der Zug sollte gerade abfahren

dat is nou juist de pest! inf

≈ das ist das Verflixte dabei!

juist op dat ogenblik kwam zij binnen

gerade [o. genau] in dem Augenblick trat sie herein

dat mij nu juist zoiets moest overkomen!

dass mir nun gerade so etw passieren musste!

juist van pas komen [o. te pas komen]

gerade rechtzeitig kommen

juist nu moeten we het hoofd koel houden

gerade jetzt müssen wir einen kühlen Kopf bewahren