Translations for „objectieve“ in the Dutch » German Dictionary

ob·jec·tief¹ <objec|tieven> [ɔpjɛktif] N nt

objectief

Objektiv nt

sub·jec·tief <subjectieve, subjectiever, subjectiefst> [sʏpjɛktif] ADJ

subjectief

subjektiv

ob·ject <object|en> [ɔpjɛkt] N nt

1. object:

object (voorwerp, zaak, persoon)

Objekt nt

object (voorwerp)

Gegenstand m

seksueel object

Sexualobjekt nt

object van wetenschappelijk onderzoek

Forschungsobjekt nt

object van wetenschappelijk onderzoek

Forschungsgegenstand m

2. object taalk.:

object

Objekt nt

object

Satzergänzung f

een direct object

ein Akkusativobjekt

een indirect object

ein Dativobjekt

3. object ART:

object

Objekt nt

in·jec·tie <injectie|s> [ɪɲjɛksi] N f

1. injectie (prik):

injectie

Injektion f

injectie

Spritze f inf

iem een injectie in zijn arm geven

jdm eine Injektion in den Arm geben

2. injectie (materiële hulp, stimulering):

injectie

Spritze f

een financiële injectie

eine Finanzspritze

de economie een injectie geven

die Wirtschaft anstoßen