Translations for „passendes“ in the Dutch » German Dictionary

(Go to German » Dutch)

pas·send <passende, passender, passendst> [pɑsənt] ADJ

passend

passend

passend werk

angemessene Arbeit

pas·ser·doos <passer|dozen> [pɑsərdos] N f

passerdoos

Zirkelkasten m

pas·se·ren² <passeerde, i. gepasseerd> [pɑserə(n)] VB intr (voorvallen)

passeren

passieren

passeren

geschehen

dat mag ik niet laten passeren

das darf ich nicht geschehen [o. durchgehen] lassen

pas·sen¹ <paste, h. gepast> [pɑsə(n)] VB intr

passen (pasvorm; plaats)

passen

passen (pasvorm; plaats)

passen zu

passen (ervoor waken)

aufpassen auf

die tas past niet bij die jas

die Tasche passt nicht zu dieser Jacke

de broek past me niet

die Hose passt mir nicht

hij past niet in deze omgeving

er passt nicht in diese Umgebung

dat past op hem

das passt auf ihn

op de kinderen passen

auf die Kinder aufpassen

daar pas ik voor fig

darauf verzichte ich

ik pas! (kaartspel)

ich passe!

pas·sie·spel <passiespel|en> [pɑsispɛl] N nt

passiespel

Passionsspiel nt

pas·sa·bel [pɑsabəl] ADJ

passabel

passabel

pas·sa·gier [pɑsaʒir]

passagier

Passagier m

passagier (schip, trein ook)

Fahrgast m

passagier (vlucht ook)

Fluggast m

pas·ser <passer|s> [pɑsər] N m

passer

Zirkel m

pas·sie <passie|s> [pɑsi] N f

passie

Passion f

passie (hartstocht, ook)

Leidenschaft f

een passie voor schaken hebben

leidenschaftlich gern Schach spielen

pas·sus <passus|sen> [pɑsʏs] N m

passus

Abschnitt m

passus

Passus m form

pas·sa·ge <passage|s> [pɑsaʒə] N f

passage

Passage f

een passage boeken

eine Überfahrt buchen

een passage uit een gedicht voorlezen

einen Abschnitt [o. eine Passage] aus einem Gedicht vorlesen

pas·sant¹ <passant|en> [pɑsɑnt] N m

passant

Passant m

pas·sief¹ <pas|sieven> [pɑsif] N nt

1. passief econ.:

passief

Passiva pl

het actief en passief van een balans

die Aktiva und Passiva der Bilanz

2. passief taalk.:

passief

Passiv nt selten pl