Translations for „ruiken“ in the Dutch » German Dictionary

rui·ken¹ <rook, h. geroken> [rœykə(n)] VB trans

1. ruiken:

ruiken (met de reukzin gewaarworden)

riechen

ruiken (dieren)

wittern

2. ruiken fig (lucht krijgen van):

ruiken

wittern

ruiken

riechen

geld ruiken

ein gutes Geschäft wittern

hoe kon ik dat nu ruiken!

das konnte ich doch nicht riechen! inf

rui·ken² <rook, h. geroken> [rœykə(n)] VB intr

1. ruiken:

ruiken (reuk geven)

riechen

ruiken (aangenaam)

duften

die bloemen ruiken lekker

die Blumen duften

2. ruiken (de gedachte opwekken):

ruiken

riechen

dat ruikt naar ketterij

das riecht nach Ketzerei

3. ruiken:

ruiken (reuk opnemen)

riechen

ruiken (dieren)

wittern

dat kan er niet aan ruiken

das ist doch kein Vergleich

Usage examples with ruiken

lont ruiken fig

Lunte riechen

geld ruiken

ein gutes Geschäft wittern

kwalijk ruiken

übel riechen

die bloemen ruiken lekker

die Blumen duften

de stal ruiken ook fig

den Stall wittern

dat kan er niet aan ruiken

das ist doch kein Vergleich

hoe kon ik dat nu ruiken!

das konnte ich doch nicht riechen! inf

iem een poepie (poepje) laten ruiken fig

jdm zeigen, was Sache ist