Translations for „schrijver“ in the Dutch » German Dictionary

schrij·ver <schrijver|s> [sxrɛivər] N m

1. schrijver:

schrijver (auteur)

Schriftsteller m

schrijver (auteur)

Autor m

schrijver (van een genoemd werk)

Verfasser m

schrijver (literair werk)

Dichter m

een schrijver van bestsellers

ein Bestsellerautor

de schrijver van een draaiboek

der Drehbuchautor

een geboren schrijver

ein geborener Schriftsteller

de klassieke schrijver

der Klassiker

de schrijver van streekromans

der Heimatschriftsteller

de schrijver van streekromans

der Heimatdichter

2. schrijver (persoon die iets schrijft):

schrijver

Schreiber m

schrijver

Verfasser m

hij is geen schrijver

er ist schreibfaul

3. schrijver (ambtenaar(srang)):

schrijver

Schreiber m

schrijver

Schreibkraft f

4. schrijver (registreerapparaat):

schrijver

Schreiber m

Usage examples with schrijver

een schrijver van bestsellers

ein Bestsellerautor

de schrijver van streekromans

der Heimatschriftsteller

hij is geen schrijver

er ist schreibfaul

een erg knap(pe) schrijver

ein hervorragender Schriftsteller

de succesvolle schrijver

der Erfolgsautor

een geboren schrijver

ein geborener Schriftsteller

de klassieke schrijver

der Klassiker

een gezaghebbend schrijver

ein einfussreicher [o. glaubwürdiger] Autor

een productief schrijver

ein produktiver Schriftsteller

een opdracht van de schrijver

eine Widmung des Verfassers

de schrijver van een draaiboek

der Drehbuchautor

hij is een soort schrijver

er ist eine Art Schriftsteller

de gezamenlijke werken van een schrijver

das Gesamtwerk eines Autors

het beeldend vermogen van een schrijver

die Darstellungskraft eines Schriftstellers

er steekt een schrijver in hem

in ihm steckt ein Schriftsteller