Translations for „sklasse“ in the Dutch » German Dictionary

(Go to German » Dutch)

klas·se <klassen> [klɑsə] N f

1. klasse (groepering van de bevolking):

klasse

Klasse f

de bezittende/de werkende klasse

die besitzende/die arbeitende Klasse

de hogere/lagere klassen

die oberen/unteren Klassen

de hogere/lagere klassen

die Ober-/Unterschicht

2. klasse (categorie):

klasse

Klasse f

klasse

Kategorie f

3. klasse (hoog niveau):

klasse

Klasse f

dat is een klasse apart

das ist Spitzenklasse

klasse hebben

Klasse haben

4. klasse biol.:

klasse

Klasse f

de klasse van de zoogdieren

die Klasse der Säugetiere

in de tweede klasse spelen SPORTS

in der zweiten Klasse [o. Liga] spielen

top·klas·se <topklasse|n> [tɔpklɑsə] N f

topklasse

Spitzenklasse f

prijs·klas·se <prijsklasse|n> [prɛisklɑsə] N f

prijsklasse

Preisklasse f

im·pas·se <impasse|s, impasse|n> [ɪmpɑsə] N f

impasse

Sackgasse f

in een impasse raken

in eine Sackgasse geraten

las·sen <laste, h. gelast> [lɑsə(n)] VB trans

1. lassen (door een las verbinden):

lassen

schweißen

aan elkaar lassen

zusammenschweißen

2. lassen (invoegen, aanbrengen):

lassen

einfügen

lassen

einschieben

die woorden zijn ertussen gelast fig

diese Worte sind eingefügt worden

las·ser <lasser|s> [lɑsər] N m

lasser

Schweißer m

glos·se N f

glosse → glos

See also glos

glos <glossen> [ɣlɔs] N f

glos

Glosse f

me·lis·se [məlɪsə] N f geen pl

melisse

Melisse f

plas·sen¹ <plaste, h. geplast> [plɑsə(n)] VB impers ww (stortregenen)

plassen

(wie aus Eimern) gießen

vlas·sen <vlaste, h. gevlast> [vlɑsə(n)] VB intr

vlassen

spannen auf +acc

vlassen

sich spitzen auf +acc

op iets vlassen

auf etw acc spannen

las·so <lasso|'s> [lɑso] N m

lasso

Lasso nt