Translations for „timmeren“ in the Dutch » German Dictionary

tim·me·ren¹ <timmerde, h. getimmerd> [tɪmərə(n)] VB intr (slaan)

timmeren

schlagen

timmeren

hauen inf

erop los timmeren

drauflosschlagen sl

tim·me·ren² <timmerde, h. getimmerd> [tɪmərə(n)] VB trans (houten constructie bouwen)

timmeren

zimmern

timmeren

tischlern

een kist timmeren

eine Kiste zimmern

Usage examples with timmeren

een kist timmeren

eine Kiste zimmern

erop los timmeren

drauflosschlagen sl

flink aan de weg timmeren fig

deutlich auf sich aufmerksam machen

ik kan goed timmeren, al zeg ik het zelf

ich will mich ja nicht loben, aber tischlern kann ich echt gut