Dutch » German

vier·hoek <vierhoek|en> [virhuk] N m

ver·rie·den VB

verrieden 3. pers pl imp van verraden

See also verraden

ver·ra·den <verried/verraadde, h. verraden> [vəradə(n)] VB trans

vie·ren <vierde, h. gevierd> [virə(n)] VB trans

2. vieren (eer bewijzen aan):

3. vieren (laten schieten):

vie·ring <viering|en> [virɪŋ] N f

1. viering rel.:

Feier f
Zelebrierung f form

2. viering (ruimte in een kruiskerk):

vier·dui·zend [virdœyzənt] NUM

vier·hoe·kig [virhukəx] ADJ

vier·voe·ter <viervoeter|s> [virvutər] N m

vier·voe·tig [virvutəx] ADJ

sui·ker·riet [sœykərit] N nt geen pl


Choose your language Deutsch | English | Español | Italiano | Polski