Translations for „voeden“ in the Dutch » German Dictionary

voe·den¹ <voedde, h. gevoed> [vudə(n)] VB intr form (voedzaam zijn)

voeden

nahrhaft sein

rijst voedt meer dan aardappelen

Reis ist nahrhafter als Kartoffeln

voe·den² <voedde, h. gevoed> [vudə(n)] VB trans

1. voeden:

voeden (voedsel geven aan)

(er)nähren

voeden (dieren)

füttern

voeden (wederkerend werkwoord)

sich ernähren

die vogels voeden zich met insecten

die Vögel ernähren sich von Insekten

2. voeden:

voeden (zogen)

säugen

voeden (een kind ook)

stillen

3. voeden (voorzien van wat voor de werking nodig is):

voeden

speisen

een computer voeden inf

einen Computer füttern

Usage examples with voeden

een computer voeden inf

einen Computer füttern

een computer (met gegevens) voeden

einen Computer (mit Daten) füttern inf

die vogels voeden zich met insecten

die Vögel ernähren sich von Insekten