Translations for „voorhangsel“ in the Dutch » German Dictionary

(Go to German » Dutch)

voor·rangs·weg <voorrangsweg|en> [vorɑŋswɛx] N m

voorrangsweg

Vorfahrtsstraße f

voor·voeg·sel <voorvoegsel|s> [vorvuxsəl] N nt

voorvoegsel

Vorsilbe f

voor·han·den [vorhɑndə(n)] ADJ

voorhanden

vorhanden

voorhanden (voorradig)

vorrätig

voor·wend·sel <voorwendsel|s, voorwendsel|en> [vorwɛntsəl] N nt

voorwendsel

Vorwand m

iets als voorwendsel nemen

etw zum Vorwand nehmen

met het voorwendsel dat

unter dem Vorwand, dass

onder het voorwendsel van hoofdpijn

unter dem Vorwand, Kopfschmerzen zu haben

voort·breng·sel <voortbrengsel|s, voortbrengsel|en> [vordbrɛŋsəl] N nt

voortbrengsel

Erzeugnis nt

voortbrengsel

Produkt nt

voor·rangs·te·ken [vorɑŋstekə(n)] N nt geen pl

voorrangsteken

Vorfahrtszeichen nt

voor·hand [vorhɑnt] dierk.

voorhand

Vorderhand f

voorhand

Vorhand f

op voorhand

im Voraus

aan·hang·sel <aanhangsel|s, aanhangsel|en> [anhɑŋsəl] N nt

1. aanhangsel (iets aan een groter geheel):

aanhangsel

Anhängsel nt

2. aanhangsel:

aanhangsel (boek, document)

Anhang m

aanhangsel (korte aanvulling)

Nachtrag m

voor·zet·sel <voorzetsel|s> [vorzɛtsəl] N nt

voorzetsel

Präposition f

voorzetsel

Verhältniswort nt

voor·rang [vorɑŋ] N m geen pl

1. voorrang (verkehr):

voorrang

Vorfahrt f

voorrang hebben

Vorfahrt haben

geen voorrang verlenen

die Vorfahrt nicht beachten

2. voorrang (prioriteit):

voorrang

Vorrang m

voorrang

Priorität f form

de voorrang hebben

(den) Vorrang haben

voors·hands [vorshɑnts] ADV

voorshands

vorderhand

voorshands

einstweilen