Dutch » German

in·zen·den <zond in, h. ingezonden> [ɪnzɛndə(n)] VB trans

1. inzenden (binnen een ruimte zenden):

na·zen·den <zond na, h. nagezonden> [nazɛndə(n)] VB trans

schen·den <schond, h. geschonden> [sxɛndə(n)] VB trans

2. schenden (onteren):

schänden form
entehren form

toe·wen·den <wendde toe, h. toegewend> [tuwɛndə(n)] VB trans

toe·zen·den <zond toe, h. toegezonden> [tuzɛndə(n)] VB trans

uit·zen·den <zond uit, h. uitgezonden> [œytsɛndə(n)] VB trans

weg·zen·den <zond weg, h. weggezonden> [wɛxsɛndə(n)] VB trans

2. wegzenden (wegsturen, afwijzen):

3. wegzenden (ontslaan):


Choose your language Deutsch | English | Español | Italiano | Polski