Translations for „svorm“ in the German » Dutch Dictionary

(Go to Dutch » German)

eˈnorm [eˈnɔrm] ADJ inf

enorm

enorm

enorm

geweldig

Form <Form, Formen> [fɔrm] N f

1. Form (äußere Gestalt, Kunstform):

Form

vorm

Form [o. feste Formen] [o. eine feste Form] annehmen

vaste vorm aannemen [o. krijgen]

die Formen einer Gattung BIOL

de vormen [o. variëteiten] van een soort

einem Hut wieder Form geben

een hoed weer zijn (juiste) vorm geven [o. in zijn fatsoen brengen]

in Form eines Geschenks/von Hagel

in de vorm van een geschenk/van hagel

2. Form (Förmlichkeit):

das ist eine bloße Form

dat is maar een formaliteit

feine Formen

fijne omgangsvormen

etw tun, (nur) um der Form zu genügen

iets (alleen) voor de vorm [o. pro forma] doen

(nur) der Form halber [o. wegen ]

(enkel) voor de vorm [o. pro forma]

in aller Form

in alle vorm

in aller Form

formeel

ein Mensch ohne Formen

een mens zonder (nette) manieren

die Form wahren

de vorm respecteren

3. Form SPORTS (Kondition):

seine Form verbessern SPORTS

zijn conditie verbeteren

Norm <Norm, Normen> [nɔrm] N f

1. Norm (verbindliche Regel):

Norm

norm

Norm

regel

Norm

richtsnoer nt

2. Norm SPORTS (Durchschnitt):

Norm

norm

Norm

minimum nt

die Norm erfüllen [o. erreichen ]

aan de norm voldoen

die Norm erfüllen [o. erreichen ]

de norm bereiken

3. Norm PUBL (festgelegte Größe):

Norm

norm(a)

ab·ˈnorm [apˈnɔrm] ADJ A CH

abnorm

abnormaal

Re·ˈform <Reform, Reformen> [reˈfɔrm] N f

Reform

hervorming

Reform

reform

Reform

verbetering