Translations for „variëteiten“ in the Dutch » German Dictionary

(Go to German » Dutch)

va·rië·teit <variëteit|en> [varijetɛit] N f

1. variëteit (verscheidenheid):

variëteit

Verschiedenheit f

2. variëteit biol.:

variëteit

Varietät f

variëteit

Abart f

fa·ci·li·tei·ten [fɑsilitɛɪtə(n)] N

faciliteiten pl Belg:

faciliteiten

sprachliche Sonderregelungen pl

va·ri·a·tie <variatie|s> [varija(t)si] N f

variatie ook muz.

Variation f

variatie (afwisseling)

Abwechslung f

lampen in allerlei variaties

Lampen in allerlei Variationen

ergens variatie in brengen

Abwechslung in etw acc hineinbringen

variaties op een thema

Variationen über ein Thema

voor de variatie

zur Abwechslung

vrij·plei·ten <pleitte vrij, h. vrijgepleit> [vrɛiplɛitə(n)] VB trans

vrijpleiten

freisprechen

va·rië·ren³ <varieerde, i. gevarieerd> [varijerə(n)] VB intr

variëren

variieren

variëren

schwanken

sterk variërende prijzen

stark schwankende Preise

sprie·ten <spriette, h. gespriet> [spritə(n)] VB intr

sprieten

sprießen

ver·drie·ten <verdroot, h. verdroten> [vərdritə(n)] VB trans

verdrieten

bekümmern, Kummer bereiten dat

af·stui·ten <stuitte af, i. afgestuit> [ɑfstœytə(n)] VB intr

1. afstuiten (bal of pijl):

afstuiten

abprallen

afstuiten op iets/iem

an etw/jdm abprallen

2. afstuiten (personen):

afstuiten

zurückprallen

3. afstuiten (licht en geluid):

afstuiten

reflektiert werden

4. afstuiten fig (pogingen):

afstuiten

abprallen

afstuiten

scheitern

afstuiten op iets

scheitern an +dat