Translations for „Nähnadeln“ in the Dutch » German Dictionary

(Go to German » Dutch)

na·hou·den <hield na, h. nagehouden> [nahɑudə(n)] VB trans

1. nahouden (na afloop laten blijven):

nahouden

nachsitzen lassen

de leraar hield de hele klas na

der Lehrer ließ die ganze Klasse nachsitzen

2. nahouden (bezitten):

nahouden

(sich dat ) halten

dit artikel houden wij er niet op na

diesen Artikel führen wir nicht

er stiekem een vriendje op nahouden

heimlich einen Freund haben

er een bepaalde levenswijze op nahouden

eine bestimmte Lebensweise führen

be·na·de·len <benadeelde, h. benadeeld> [bənadelə(n)] VB trans

benadelen

benachteiligen

benadelen (schade berokkenen)

schädigen

benadelen (schade berokkenen)

schaden +dat

benadelen (nadelig beïnvloeden)

beeinträchtigen

zijn gezondheid benadelen

seiner Gesundheit schaden

na·hol·len <holde na, h. nagehold> [nahɔlə(n)] VB trans

nahollen

nachrennen

een fiets nahollen

einem Fahrrad hinterherrennen

Ca·na·dees¹ <Cana|dezen> [kanades] N m

Canadees

Kanadier

Ca·na·de·se <Canadese|n> [kɑnadesə] N f

Canadese feminine form of Canadees¹

See also Canadees , Canadees

Ca·na·dees² [kanades] ADJ

Canadees

kanadisch

Ca·na·dees¹ <Cana|dezen> [kanades] N m

Canadees

Kanadier