Translations for „abhängige“ in the Dutch » German Dictionary

(Go to German » Dutch)

aan·han·gig [anhɑŋəx] ADJ

aanhangig

anhängig

de zaak is voor het gerecht aanhangig

die Sache ist bei Gericht anhängig

een proces aanhangig maken

einen Prozess anstrengen

een voorstel aanhangig maken

etw in Vorschlag bringen

aan·gif·te <aangifte|n, aangifte|s> [aŋɣɪftə] N f

aangifte jur.

Angabe f

aangifte (officieel)

Anzeige f

aangifte (bij douane)

Zollerklärung f

aangifte doen

Anzeige erstatten

af·val·li·ge <afvallige|n> [ɑfɑləɣə] N m en f (partij, geloof)

afvallige

Abtrünnige(r) f(m)

ban·gig·heid N f

bangigheid → bangheid

See also bangheid

bang·heid [bɑŋhɛit] N f geen pl

1. bangheid (angst):

bangheid

Angst f

bangheid

Ängstlichkeit f

2. bangheid (het gauw angstig zijn):

bangheid

Ängstlichkeit f

bangheid

Furchtsamkeit f