Translations for „anhängiges“ in the Dutch » German Dictionary

(Go to German » Dutch)

aan·han·gig [anhɑŋəx] ADJ

aanhangig

anhängig

de zaak is voor het gerecht aanhangig

die Sache ist bei Gericht anhängig

een proces aanhangig maken

einen Prozess anstrengen

een voorstel aanhangig maken

etw in Vorschlag bringen

aan·hang·wa·gen <aanhangwagen|s> [anhɑŋwaɣə(n)] N m

aanhangwagen

Anhänger m

aan·hang·ster <aanhangster|s> [anhɑŋstər] N f

aanhangster feminine form of aanhanger¹

See also aanhanger , aanhanger

aan·han·ger² <aanhanger|s> [anhɑŋər] N m (aanhangwagen)

aanhanger

Anhänger m

aan·han·ger¹ <aanhanger|s> [anhɑŋər] N m (persoon)

aanhanger

Anhänger m

aan·han·gen¹ <hing aan, h. aangehangen> [anhɑŋə(n)] VB trans

1. aanhangen (toegedaan zijn) +dat:

aanhangen

anhängen +dat

aanhangen rel.

sich bekennen zu

een geloof aanhangen

sich zu einem Glauben bekennen

dit standpunt wordt door velen aangehangen

dieser Standpunkt wird von vielen vertreten

2. aanhangen (door hangen bevestigen):

aanhangen

anhängen

aan·han·ger¹ <aanhanger|s> [anhɑŋər] N m (persoon)

aanhanger

Anhänger m

aan·hang·sel <aanhangsel|s, aanhangsel|en> [anhɑŋsəl] N nt

1. aanhangsel (iets aan een groter geheel):

aanhangsel

Anhängsel nt

2. aanhangsel:

aanhangsel (boek, document)

Anhang m

aanhangsel (korte aanvulling)

Nachtrag m