Translations for „aufnehmend“ in the Dutch » German Dictionary

(Go to German » Dutch)

af·ne·men <nam af, h. afgenomen> [ɑfnemən] VB trans

afnemen

abnehmen

afnemen (door optillen)

abheben

afnemen (stof)

abstauben

afnemen (vuil)

abwischen

afnemen (kaart)

abheben

de belangstelling nam af

das Interesse nahm ab

iem zijn beurs afnemen

jdm die Brieftasche (ab)nehmen

iem bloed afnemen

jdm Blut abnehmen

iem een eed afnemen

jdn vereidigen

een examen afnemen

eine Prüfung abnehmen

iem een last afnemen

jdm eine Last abnehmen

met zeep afnemen

mit Seife abwischen

meubels afnemen

Möbel abstauben

zijn rijbewijs werd afgenomen

sein Führerschein wurde ihm entzogen

stof afnemen

Staub wischen

een kind van school afnemen

ein Kind aus der Schule nehmen

in·ne·mend <innemende, innemender, innemendst> [ɪnemənt] ADJ

innemend

einnehmend

innemend

gewinnend

een innemend karakter

ein einnehmendes Wesen

aan·ko·mend [aŋkomənt] ADJ

1. aankomend (nog niet volwassen):

aankomend

heranwachsend

2. aankomend (nog niet volleerd):

aankomend

angehend

3. aankomend (aanstaand):

aankomend

kommend

waar·ne·mend [warnemənt] ADJ

waarnemend

stellvertretend