Translations for „karakter“ in the Dutch » German Dictionary

ka·rak·ter <karakter|s> [karɑktər] N nt

1. karakter (aard, wezen, kenmerk):

karakter

Charakter m

een tijdelijk karakter hebben

von vorübergehender Art sein

karakter tonen

Charakter zeigen [o. beweisen]

het karakter van een volk

der Volkscharakter

2. karakter (letter, figuur):

karakter

Schriftzeichen nt

Chinese karakters

chinesische Schriftzeichen pl

Usage examples with karakter

karakter tonen

Charakter zeigen [o. beweisen]

een tijdelijk karakter hebben

zeitlich begrenzt sein

een karakter schetsmatig uitbeelden

einen Charakter in groben Zügen darstellen

een blijmoedig karakter

ein heiteres Gemüt

overeenstemming in karakter

Übereinstimmung im Charakter

een oprecht karakter

ein lauterer [o. ehrlicher] Charakter

een zacht karakter

ein sanfter Charakter

een gelijkmatig karakter

ein ausgeglichener Charakter

iems karakter kneden fig

jds Charakter formen

een geprononceerd karakter

ein ausgeprägter Charakter

een gaaf karakter

ein lauterer Charakter form

een onbuigzaam karakter

ein unbeugsamer Charakter

een edel karakter

ein edler Charakter

een zonnig karakter

ein sonniges Gemüt

een buigzaam karakter

ein anpassungsfähiger Charakter

een tweeslachtig karakter

ein zwiespältiger Charakter

een soepel karakter

ein anpassungsfähiger Charakter

een dwars karakter

ein Querkopf

iems karakter ontleden

jds Charakter analysieren